Vorige week bezocht ik Den Haag en daar kwam ik een levensgevaarlijke situatie tegen. Het maakt nog eens duidelijk dat er bij gemeenten geen of te weinig kennis is over rolstoelrijden en de aspecten die daarbij in acht dienen te worden genomen. Het staat bovendien niet op een regelmatige checklist van de Dienst Openbare Werken. Daarom besteed ik hieraan deze week graag aandacht, zodat ongevallen kunnen worden voorkomen.

Wat is de praktijk voor een rolstoeler?

Een rolstoeler heeft een op-/afrit nodig om een trottoir op of af te komen. De rolstoeler probeert vaart te maken om de oprit op te komen en komt met enige snelheid bovenaan de oprit. 

Bij het afrijden van de afrit krijgt de rolstoel door het hoogteverschil op de helling vaart en de rolstoeler zal die snelheid bij voorkeur zo min mogelijk afremmen; het is fijn om minder op eigen kracht te hoeven voortbewegen en even de vaart die de rolstoel door de afrit krijgt, te benutten.

Welke gevaren liggen er op de loer?

 Op- en afritten hebben enige risico’s in zich voor de rolstoeler:

a) de plaatsing op een plek in het trottoir die gevaarlijk is door z’n locatie (bijvoorbeeld: in een bocht waar de rolstoeler niet of te laat wordt opgemerkt door het overige verkeer)

b) de hellingshoek is zo steil dat de rolstoeler er moeilijk tegenop rijdt (en zelfs kan terugrollen als de rolstoeler niet zoveel kracht heeft) of teveel vaart krijgt als die eraf rijdt

c) de aansluiting op het wegdek (onderaan de afrit) of het trottoir (bovenaan de oprit) is niet naadloos. Door het hoogteverschil kunnen de voorwielen van de rolstoel haaks komen te staan, waardoor de rolstoel in één keer tot stilstand komt en de rolstoeler uit zijn/haar rolstoel wordt gelanceerd.

Een voorbeeld van het genoemde onder punt c) ziet u hieronder tegenover de ingang van het Tweede Kamer-gebouw aan het Plein in Den Haag:

In de detail-opname ziet u het te grote hoogteverschil van de bestrating van het wegdek ten opzichte van de afrit. De voorwielen van de rolstoel kunnen hier heel makkelijk achter blijven steken, waardoor de rolstoeler gelanceerd wordt. Het is in deze situatie overigens zowel onderaan als bovenaan de op-/afrit slecht geregeld.

 

Wat is er nodig om een rolstoeler op- en afritten vlot te kunnen laten ‘nemen’?

1. Een helling die geleidelijk verloopt en niet te steil is. Dit betekent veelal dat er voldoende ruimte nodig is om dat te realiseren. (zie ook het voorbeeld in dit artikel)

2. Een goede aansluiting van de op-/afrit op het trottoir/wegdek. Een naadloze aansluiting voorkomt dat de rolstoel blijkt haken achter de opstaande rand.

3. Een zodanige plaatsing van de op-/afrit dat de rolstoeler op een overzichtelijke plaats uitkomt, de mogelijkheid heeft te manouvreren en veilig zijn/haar weg kan vervolgen.

Wilt u meer weten of laten toetsen in welke mate uw gemeente rolstoeltoegankelijk is? Neemt u dan nu contact op voor een afspraak en u weet binnenkort waarop u kunt sturen.